Electronische bediening
Op elke mossel zijn twee sensoren gemonteerd, één op elke schelphelft. Er wordt een signaal van 250 kHz naar de eerste spoel gestuurd. Dit induceert een spanning in de spoel die op de tegenoverliggende schaalhelft is aangebracht, met een sterkte die omgekeerd evenredig is met de afstand tussen de twee spoelen. De sterkte van de spanning is een maat voor de positie van de schaal. Om cross-over tussen de verschillende meetsignalen te voorkomen, worden de spanningen afzonderlijk verzonden en alleen in de bijbehorende ontvanger ingelezen (multiplexing).
Voor het inlezen van de inductiespanning wordt het signaal via een A/D-converter gelijkgericht en gedigitaliseerd. Een microcomputer verwerkt de gegevens en zorgt voor toetsing aan de voorgeschreven beoordelingscriteria.
Door interne evaluatie kan het optreden van een alarmsituatie worden vastgesteld en via het (potentiaalvrije) alarmcontact worden aangegeven.
Gegevens, alarmrapporten en eventuele evaluatiewaarden kunnen, indien gewenst, naar de terminalpoort (RS422) worden gestuurd om te communiceren met computer of terminal. Met behulp van Present IT 3 software kunnen deze gegevens worden opgeslagen en verwerkt.